Stap 5: Instellen en instrueren

Stap 5: instellen en instrueren

In stap 5 wordt het hoorhulpmiddel:

  1. waar nodig door de audicien ingesteld en aangepast (een hoortoestel wordt geleverd met een basisinstelling

  2. zo nodig bijgewerkt (in het kader van een oorstukje)

  3. in- of afgesteld (bijv. bij koppelingen).

Daarbij hoort het geven van instructie over het gebruik van het hoorhulpmiddel (aan de cliënt, maar zo nodig ook aan andere personen uit het cliëntsysteem of aan de thuiszorg c.q. verzorgenden in het tehuis waar de cliënt verblijft).

Aan het einde van deze stap weet de cliënt hoe hij het hulpmiddel moet gaan gebruiken en weet hij waar hij met problemen terecht kan. Ook zijn er afspraken gemaakt over de duur van de proefperiode en wanneer de cliënt wordt terugverwacht voor tussentijdse controles.

De controles worden standaard uitgevoerd door de geregistreerde audicien, maar er kunnen ook één of meer controle momenten worden ingebouwd door de klinisch-fysicus audioloog/kno-arts. De klinisch-fysicus audioloog/kno-arts bepaalt ook of er aanvullende begeleiding zal plaatsvinden. Denk daarbij aan logopedische begeleiding, begeleiding door maatschappelijk werk en/of psychosociale begeleiding.